Het begrip "object"

In een bedrijfsmodel beschrijf je de functionaliteit van een afgebakend bedrijfsonderdeel. Zoals uiteengezet bij de Relevante werkelijkheid, opteren we daarbij voor een systeemvisie. Dat wil zeggen: we beschrijven de relevante werkelijkheid als een geheel van samenwerkende functies en objecten. We zijn daarbij op zoek naar de elementen, die het resultaat van het bedrijfsonderdeel bepalen zonder ons druk te maken over de wijze waarop dit resultaat tot stand komt.

Dat laatste kan op meerdere manieren; het resultaat zelf is stabieler en vormt daarmee een geschikte basis voor de inrichting van de informatievoorziening. Anderzijds zal bij procesontwikkeling ook het resultaat als uitgangspunt worden genomen om dit in processen te organiseren.

Voorbeeld

Als je kijken naar de elementen, die het resultaat van een bedrijfsonderdeel bepalen zonder je druk te maken over de wijze waarop dit resultaat tot stand komt, zie je bijvoorbeeld in een ziekenhuis functies, zoals stellen van diagnoses, bepalen van behandelingen, conditie en welzijn van patiënten bevorderen, en toepassen en evalueren van behandelingen.

Bij de uitvoering van deze functies zijn objecten van belang, zoals patiënten, verrichtingen, opnames en poliklinische bezoeken. In de tekening hieronder zien we een operatie. Deze wordt uitgevoerd volgens een bepaald protocol, dat noemen we de beschrijving van het proces. Als we abstraheren van hoe de activiteit wordt uitgevoerd en alleen kijken naar het beoogde resultaat zien we dat er een ‘reparatie’ plaatsvindt.

Een alternatief zou kunnen zijn, dat het om het stellen van een diagnose gaat. Met deze abstractie beschrijven we de functie van de activiteit. Van de bij deze activiteit betrokken objecten zijn ook enkele benoemd. Speciale aandacht vragen we voor het object ‘verrichting’. Hier figureert het proces zelf ook als object; je kunt er onder andere over vaststellen, hoe lang dit duurde en door wie het werd uitgevoerd.

Objecten moeten individualiteit bezitten. Om als object aangemerkt te kunnen worden, moet het te onderscheiden zijn van de omgeving. Globaal gesproken onderscheiden we drie soorten dingen die je als object kunt afbakenen en waarvan je later gegevens kunt vastleggen:

Deze indeling kan al een eerste aanzet geven tot het onderkennen van homoniemen. Immers, als er meningsverschil is over de rubricering van een kandidaatobjecttype, kan dit komen doordat er verschillende zaken met de term bedoeld worden. Denk bijvoorbeeld aan ‘telefooncentrale’: de een kan dit een concreet object vinden, terwijl de ander het een concept vindt. Waarschijnlijk bedoelt de eerste dan het gebouw of het fysieke apparaat, terwijl de tweede spreker het beschouwt als een functie in het netwerk.

Het doel van het model bepaalt ook nu weer de inhoud. Bij het ontwikkelen van (een deel van) de gegevenshuishouding zijn we vooral geïnteresseerd in de functionaliteit van de relevante werkelijkheid voor zover de informatievoorziening daarin een rol speelt. Dat wil zeggen, dat we vooral geïnteresseerd zijn in functies die eigenschappen nodig hebben van objecten en die daarover geïnformeerd willen worden door de informatievoorziening.

Het gespreksonderwerp van een gegeven is datgene waarover het gaat. Als bijvoorbeeld het magazijn gegevens vastlegt over een bestelling – wat, wie, wanneer, hoeveel –, dan is het onderwerp van die gegevens de overeenkomst met het bedrijfsonderdeel om artikelen te leveren.

Voorbeeld

Het centrale magazijn administreert bijvoorbeeld geen gegevens over afzonderlijke schroefjes. In het objectmodel zal ‘artikel’ dus niet onderscheiden worden als één van de dingen (objecttypen) waarover we gegevens vastleggen.

Het gedrag van het centrale magazijn wordt met andere woorden niet bepaald door de afzonderlijke schroefjes, maar wel door de partijen schroefjes, die bijvoorbeeld geleverd worden. Zo zullen we zien, dat het centrale magazijn gegevens vastlegt over artikelsoorten, artikelvoorraden, leveringen en bestellingen. Dat zijn de objecten die het gedrag van de organisatie bepalen en die je dan ook als gespreksonderwerp in het kader van de bedrijfsvoering zult aantreffen.

Zoals we in de volgende paragraaf zullen zien, definiëren we een begrip als ‘artikel’ vaak wel om het te kunnen gebruiken voor het definiëren van objecttypen die wel relevant zijn, zoals artikelsoort.

Een belangrijk hulpmiddel om te ontdekken welke objecten in het aandachtsgebied een rol spelen is te kijken naar reeds bestaande gegevens. Daarbij is een waarschuwing op zijn plaats.

Vaak wordt het gespreksonderwerp van een gegeven (waarover het gaat), verward met de drager waarop het gegeven staat. In het voorgaande voorbeeld zou de bestelbon beschouwd kunnen worden als onderwerp van gesprek. De bestelbon is echter een medium waarop de gegevens van een bestelling zijn afgebeeld. De bestelling is hier dus het onderwerp van gesprek. Dat sluit niet uit dat de bestelbon zelf óók gespreksonderwerp kan zijn, en zelfs niet dat het gegevens over zichzelf bevat. Van een bestelbon wil je misschien weten waar hij is opgeborgen, op welke datum hij als binnengekomen post is geregistreerd en dergelijke. Dit laatste gegeven kan heel goed met een stempel op de bestelbon zijn aangebracht.

Vervolg Verder met het begrip "objecttype"