Algemene werkwijze bij modelleren

Als je een model, een gestructureerde beschrijving van de werkelijkheid, wilt maken dan moet je als begin een aantal keuzes maken. Wil het model toegevoegde waarde hebben, dan zullen de gebruikers van het model, voor wie je het immers maakt, achter deze keuzes moeten staan.

Op deze pagina behandelen we de keuzes die je voor elk model dient te maken. Afhankelijk van het te maken model kunnen nog nadere keuzes nodig zijn. Die worden bij de betreffende modellen behandeld.

De gemaakte keuzes bepalen de bruikbaarheid en de interpretatie van het model. Je moet ze dus opnemen in de beschrijving van het model. Deze zogenaamde modelleringbeslissingen maken onderdeel uit van het model.

Onderstaand presenteren we een algemene werkwijze modelleren, die je kunt hanteren als grondslag bij de verschillende specifieke modellen.

  1. Bepaal het doel en de doelgroep van het model
  2. Kies de zienswijze op het aandachtsgebied
  3. Bepaal de grenzen van het aandachtsgebied
  4. Kies de communicatievorm

Aandacht Tot slot, nogmaals: de gemaakte keuzes zijn belangrijk voor de interpretatie en het gebruik van het model en maken er deel van uit. We noemen de uitkomsten van deze keuzen én de argumenten die de keuzen onderbouwen de modelleringbeslissingen. Een model zonder modelleringbeslissingen is bijna per definitie geen goed model. Zo’n model leidt tot het steeds weer opnieuw voeren van dezelfde discussies en tot het verkeerd interpreteren van voorstellen.

We benadrukken dit, omdat in de praktijk de modelleringbeslissingen zelden, of in een zeer beperkte vorm, bij een model worden aangetroffen.

  1. Bepaal het doel en de doelgroep van het model.
    Over het belang van het doel van het model hebben we het uitgebreid gehad. Een doel komt echter niet uit de lucht vallen. Het is altijd verbonden aan een of meer personen, die het model voor dat doel gaan gebruiken. Bijvoorbeeld: als een model een didactisch doel heeft, dient het toegesneden te zijn op de personen die je met behulp van het model iets duidelijk wil maken. Een model van de infrastructuur van KPN zal er anders uitzien als je op een lagere school er iets over wil vertellen, dan wanneer je gehoor bestaat uit studenten van de TU Delft.
    Vergeet ook niet, dat je opdrachtgever ook tot de doelgroep behoort, maar er niet noodzakelijkerwijs identiek aan is. Je moet aan je opdrachtgever in de eerste plaats duidelijk kunnen maken, hoe je model aan het gestelde doel gaat voldoen.
  1. Kies de zienswijze op het aandachtsgebied.
    In het verlengde van het doel van het model kies je welk aspect van het aandachtsgebied je gaat belichten. Dit houdt in, dat je beslist of je naar het bestuurde systeem kijkt of juist naar de besturing daarvan (zie het achtergrondartikel over systeemtheorie). Tevens bepaal je welk aspect van het aandachtsgebied in kaart gebracht moet worden. Kijk je naar de primaire processen, of is juist een van de ondersteunende processen het onderwerp van onderzoek. De belangrijkste ondersteunende processen worden vaak aangeduid met het acroniem OPAFIT: organisatie, personeel, administratie, financiën, informatie en techniek.
  1. Bepaal de grenzen van het aandachtsgebied.
    Als derde stap ga je het aandachtsgebied zodanig inperken, dat alleen de noodzakelijke onderdelen in de modellering worden beschreven. Je wilt niet meer beschrijven dan voor de probleemstelling nodig is; anderzijds wil je ook niet te weinig in beschouwing nemen.
    De doelstelling van het model zou de enige echte maatlat voor de afbakening dienen te zijn. In de praktijk spelen nog wel meer motieven een rol. Een belangrijke is de bevoegdheid van de opdrachtgever. Deze bevoegdheid moet overlappen met aandachtsgebied. De doelstelling van een opdrachtgever wordt niet altijd gedekt door zijn of haar bevoegdheden
    Een belangrijk criterium voor de afbakening is dat van de functionele autonomie. Daarmee bedoelen we, dat de doelen haalbaar moeten zijn in het afgebakende gebied zonder daarbuiten tot ongeplande of zelfs ongewenste effecten te leiden. Als de doelstellingen een grotere reikwijdte vergen (en daarmee grotere bevoegdheden), dient de afbakening dit te weerspiegelen. Hiermee samen hangt de vuistregel, dat je zoekt naar een zodanige afbakening dat de relaties binnen de grenzen sterk zijn en de relaties van het gebied naar zijn omgeving relatief zwak.
  1. Kies de communicatievorm.
    Tot slot is het belangrijk te kiezen in welke taal je je model gaat presenteren. Dat hangt deels af van het te modelleren onderwerp: als je gegevens modelleert kies je een andere taal dan wanneer je een proces modelleert. Bedenk, dat een taal zowel uit tekstuele als visuele elementen kan bestaan. Hier past een waarschuwing. In de praktijk wordt vaak volstaan met een tekening die als ‘het model’ wordt gepresenteerd. Bedenkt dat een tekening weliswaar overzicht biedt, maar vaak geen inzicht. Voor de detaillering en het inzicht is een of andere vorm van tekstuele beschrijving vaak onontbeerlijk. Dit geldt zeker voor gegevensmodellen. Een tekening zal daarnaast, juist ter wille van het overzicht, vaak onvolledig gelaten worden. Dat is niet erg, zolang de tekstuele begeleiding de volledigheid wel biedt.
    Anderzijds bepaalt de doelgroep welke taal zich het best voor de modellering leent. Introduceer geen nieuwe taal, als dat niet nodig is, maar sluit aan bij de gebruiken van je doelgroep.
    Ook de vorm waarin het model gepresenteerd wordt dient overwogen te worden. Schrijf je een rapport, hou je een presentatie, maak je een prototype? Kijk ook hierbij wat het meeste effect heeft.