Afbakening informatiemodel

In het objectmodel is beschreven over welke zaken in het onderhavige systeem wordt gecommuniceerd en waarover dus gegevens geadministreerd kunnen worden. (De definitieve keuze om gegevens te administreren wordt gemaakt bij het logische gegevensmodel.) Daarmee zijn de onderwerpen van de gegevens voor het totale systeem dus bekend. In de informatiemodellen beschrijven we echter de gegevens die voor één specifieke groep gebruikers relevant zijn. Voor elke groep gebruikers kunnen we een selectie uit het objectmodel maken. Deze afbakening doen we aan de hand van de processen, waarbij die gebruiker betrokken is.

In het procesmodel van het systeem is beschreven hoe de activiteiten naar gebruikersgroepen gebundeld zijn. Met de selectie voor een informatiemodel beschrijven we:

Vanuit in eerste instantie de besturingsanalyse (BA) in combinatie met de productspecifieke invulling (PSI) bepaal je welke objecten uit het objectmodel voor welke functionaris van belang zijn. Dit is de basis voor de analysegesprekken om de gegevens in kaart te brengen. Het uitgangspunt daarbij is (zie boven) dat degenen die over de objecten communiceren ook de betekenis van de gegevens bepalen.

Het globale procesontwerp (GPO) beschrijft de gebeurtenissen die de objecten ondergaan gedetailleerder dan de PSI en biedt daarmee een goed startpunt voor de eerste inventarisatie van de soorten gegevens per objecttype.

Ook een life-cycle analyse per object is een handig instrument. Elk object maakt in principe de volgende gebeurtenissen mee:

We zeiden: "in principe", omdat het niet altijd opgaat. Zo zal een storing in de regel niet gepland worden.

Tot slot bepaal je met de informatiemodellen zelf, wat de gebruikers communiceren over de objecten. Het vervaardigen van informatiemodellen vormt daarmee ook een deel van de afbakening.