De eigenschappen van objecten

Objecten zijn vanuit het oogpunt van de informatievoorziening vooral van belang vanwege de eigenschappen die ze hebben. Eigenschappen die deel uitmaken van de informatiebehoefte, waarover de bedrijfsprocessen geïnformeerd willen worden en die we dus als gegevens willen vastleggen, noemen we de specifieke eigenschappen.

Toch is dit niet de enige categorie eigenschappen die voor ons van belang is. Soms zijn eigenschappen vooral van belang om aan de hand daarvan het object te herkennen tussen zijn soortgenoten, eigenschappen waarmee we het verband kunnen leggen tussen het object in de werkelijkheid en het ‘dossier’ dat we erover hebben in de administratie. Dergelijke eigenschappen noemen we identificerende eigenschappen.

Om te weten op welke wijze objecten geïdentificeerd kunnen worden, welke soort eigenschappen we daarvoor kunnen gebruiken, moeten we weten tot welke soort de objecten behoren. De eigenschappen aan de hand waarvan bepaald wordt tot welke soort het object behoort, noemen we de generieke eigenschappen. We zullen de drie genoemde soorten eigenschappen kort toelichten.

1 Generieke eigenschappen

Generieke eigenschappen zijn de eigenschappen waaraan je kunt zien of een object wel of niet tot een bepaalde soort behoort.

Voor de soort ‘Rode Brandweerauto’s’ is de eigenschap ‘rood zijn’ dus één van de generieke eigenschappen. Soms is dat ook de enige reden waarom we geïnteresseerd zijn in die eigenschap. Een dergelijke eigenschap is dan wel generiek, maar niet specifiek. Maakt de generieke eigenschap wel deel uit van de informatiebehoeften, dan is het ook een specifieke eigenschap. Generieke eigenschappen, die ook specifiek zijn, worden soms alleen impliciet als gegeven vastgelegd. In de administratie komen we bijvoorbeeld ‘Rode-brandweerauto’-dossiers tegen, waarvan elk dossier gegevens bevat over één van de rode brandweerauto’s uit het wagenpark. In een afzonderlijk dossier komen we de rubriek ‘kleur: rood’ misschien niet tegen. Het voegt immers niets toe aan wat we al weten: alle rode brandweerauto’s waarvoor een ‘Rode-brandweerauto’-dossier is aangelegd, zijn rood. Die eigenschap geldt immers per definitie.

2 Identificerende eigenschappen

Identificerende eigenschappen zijn de eigenschappen waaraan je kunt zien met welk object binnen een verzameling je te maken hebt.

Definities worden gebruikt om de soort van een object te bepalen. Anders gezegd: met de definitie in de ene hand en het object in de andere hand moet je de vraag kunnen beantwoorden: ‘Ís dit er een?’ Om de afzonderlijke objecten te kunnen identificeren, zijn er naast deze afbakeningsvraag nog twee andere vragen te beantwoorden:

  1. de vraag: ‘Is dit er één?’ Ofwel: waar houdt dit object op en begint het volgende, wat zijn de ‘grenzen’ van het object? Objecten zijn goed ten opzichte van elkaar afgebakend als je ze ondubbelzinnig kan tellen. Bij een heel licht bewolkte hemel gaat het tellen van de wolken nog vrij goed, bij een zwaar bewolkte hemel is dat onmogelijk. Bij het afbakenen van objecten gaat het dus om vragen zoals: wanneer is er sprake van één vordering en wanneer spreken we over twee of meer vorderingen?
    Maar ook vragen zoals: wanneer verliest een object zoveel van zijn identiteit, dat het ophoudt te bestaan en er een nieuw object van een andere soort ontstaat? Als bijvoorbeeld een cafébedrijf een nieuwe eigenaar krijgt, is er dan ook sprake van een nieuw cafébedrijf? Wat als het café verhuist naar een ander pand in dezelfde straat? Het zijn vragen die natuurlijk per situatie een ander antwoord krijgen;
  2. de vraag: ‘Welke is dit?’ Aan de hand van welke soort eigenschappen herken je het object. Om objecten te kunnen herkennen aan de hand van de identificerende eigenschappen, moeten die eigenschappen natuurlijk wel aan het object zelf waarneembaar zijn. Het invoeren van een uniek nummer heeft alleen zin als op enigerlei wijze het nummer met het object te verbinden is, bijvoorbeeld door dat nummer op het object te plakken. Van dergelijke ‘nummers’ zijn legio voorbeelden te geven: een chassisnummer in het motorblok van een auto, de registratiestikker aan de onderkant van de tafel, het nummer op de strandpaal, het huisnummer, het serienummer van een bankbiljet enzovoort.

Gegevens moeten dus altijd eenduidig te relateren zijn aan de objecten waarop ze betrekking hebben. Dit geldt ook voor bijvoorbeeld statistische gegevens. Daarvan moet het duidelijk zijn op welke populatie of welke categorie objecten die gegevens betrekking hebben.

In feite hebben we pas een eenduidig beeld van de objecten van een objecttype als we weten hoe we herkennen dat ze tot de soort behoren en hoe we ze binnen de soort van elkaar kunnen onderscheiden. In de praktijk betekent dit, dat we zowel de generieke eigenschappen moeten definiëren, als de soort van eigenschappen waarmee we de individuele objecten identificeren.

3 Specifieke eigenschappen

Onder de specifieke eigenschappen verstaan we de eigenschappen van het specifieke object die een rol spelen in de functies en die daarom in de regel deel uitmaken van onze informatiebehoefte.

Waar iemand woont, wie zijn kinderen zijn, wat zijn burgerlijke staat is, zijn voorbeelden van specifieke eigenschappen die gemeenten graag willen kennen van hun inwoners. Specifieke eigenschappen zijn dus de eigenschappen die je, voorzover relevant, per object registreert in de vorm van gegevens.

Generieke en specifieke eigenschappen.

Generieke eigenschappen zijn meestal verschillend van de specifieke eigenschappen, maar kunnen er wel nauw mee samenhangen. Zo zou één van de generieke eigenschappen van het objecttype ‘chauffeur’ kunnen zijn: ‘in het bezit zijn van een geldig rijbewijs’. Specifieke eigenschappen van een bepaalde chauffeur kunnen dan bijvoorbeeld zijn, wanneer die chauffeur welk rijbewijs (geïdentificeerd door het nummer) heeft behaald. Dit zijn eigenschappen die als gegevens van de soort ‘uitgiftedatum’ en ‘rijbewijsnummer’ zouden kunnen zijn vastgelegd in de administratie.

Aandacht Specifieke eigenschappen zijn nauw aan een objecttype verbonden, in de zin dat alle exemplaren van die soort min of meer dezelfde soorten eigenschappen hebben. Dat Jaap geboren is op 8 mei 1986 is een specifieke eigenschap die geldt voor Jaap. Jaap is bijvoorbeeld één van de exemplaren van de soort ‘leerplichtige Nederlanders’. Voor alle leden van die soort geldt dat de geboortedatum relevant is, een soort eigenschap die voor Jaap de waarde ‘8 mei 1986’ heeft.

Aandacht Vanuit een pragmatisch perspectief zijn objecten van dezelfde soort als we er gelijksoortige eigenschappen over willen vastleggen. Dat wil nog niet zeggen dat we een objecttype ook zo definiëren: als de verzameling van alle objecten waarvan we precies die eigenschappen willen weten, die van een vastgestelde soort zijn. Bijvoorbeeld: personen definiëren we niet als de verzameling van alle objecten waarvan we de naam, het adres en het huisnummer willen weten.